DATERINGEN IN DE HISTORIE VAN BROER CORNELIS

Mercutio Eritreo

Veel satirisch werk is bedoeld om actuele zaken te hekelen of om die in elk geval in een bijzonder daglicht te plaatsen. Om door te dringen tot het wezen van de satire is het daarom van belang na te gaan, waar de satiricus de werkelijkheid echt beschrijft zoals die is (wat veel satirici tenslotte beweren) en waar hij die geweld aandoet. Daarnaast kan een satiricus aansluiting zoeken bij de actualiteit om geloofwaardig op zijn lezers over te komen. Ook de Historie van Broeder Cornelis blijkt aan te sluiten bij de actualiteit, en een van de grootste moeilijkheden om dit werk literair-historisch te verklaren ligt voor twintigste-eeuwse lezers dan ook in het gebrek aan context, met andere woorden: wij weten niet meer waarop de vele details die in de Historie de revue passeren, betrekking hebben.

Voor het verklaren van alle details zijn nog vele jaren van onderzoek nodig, al kunnen we voor veel zaken nu reeds terecht bij de Histoire du séminaire de Bruges, het uitgebreide werk van kanunnik De Schrevel dat als jaarboek 1887 van de Brugse historische vereniging een kleine eeuw geleden het licht zag. Hoewel dit werk aan toegankelijkheid het nodige te wensen overlaat, bevat het een schat aan gegevens, grotendeels bijeengezocht uit officiële documenten in de burgerlijke en kerkelijke archieven. De Schrevel gaat uitgebreid in op de gebeurtenissen uit het wonderjaer [= gruweljaar] 1566, gebeurtenissen waarin Cornelis Brouwer OFM, die zijns ondanks model gestaan heeft voor Broer Cornelis uit de Historie, vaak een belangrijke rol gespeeld heeft. Keer op keer laat de satiricus Broer Cornelis in zijn preken aansluiting zoeken bij de actualiteit, en steeds blijkt hij zeer goed op de hoogte van de plaatselijke omstandigheden. Ik hoop daar in een volgend artikel wat nader op in te gaan en zo een klein steentje bij te dragen aan de literair-historische verklaring van de Historie.

Een van de zaken die de satiricus gebruikt om aansluiting te zoeken bij de actualiteit zijn data, gegevens die zich ook na vele jaren nog heel goed laten verifiëren. Zo'n verificatie is enerzijds zinvol, omdat daarmee heel gemakkelijk is na te gaan of de satiricus de waarheid spreekt of niet, en anderzijds omdat de satiricus met die data een bijzonder krachtig instrument in handen heeft om zijn publiek te manipuleren: alleen al de vermelding van een datum maakt een zeer zorgvuldige indruk. Een lezer zal daardoor al gauw geneigd zijn de satiricus aan geloofwaardigheid meer krediet te geven dan hem toekomt, in het bijzonder als zo'n datum dan ook nog blijkt te kloppen. En daar is het de satiricus precies om begonnen.

In het gedeelte van de Historie met de preken geeft de satiricus als regel heel precies aan, wanneer Broer Cornelis de desbetreffende preek gehouden zou hebben; meestal noemt hij niet alleen de datum, maar vermeldt hij ook of de preek 's morgens of 's middags gehouden werd. Zulke dateringen zeggen op zichzelf weinig (behalve natuurlijk tegen de achtergrond van de in de preek genoemde actualiteit), maar als de dag nader omschreven is, bij voorbeeld als een of andere veranderlijke feestdag, leent zo'n datum zich uitstekend voor nader onderzoek naar de intrinsieke juistheid. Omschreven data zijn in de Historie niet echt talrijk, maar er zijn er voor dit onderzoek ruim voldoende om wat algemenere conclusies te rechtvaardigen (de getallen tussen haakjes verwijzen naar de folia van de Historie, recto of verso, waar de omschrijving voorkomt):

1566:
24 februari, twelcke was den eersten dach van de Vasten (36v),
3 maart, twelc was den eersten Sondach inde vasten (38r),
27 maart, het welcke was swoensdaechs naer half Vasten (39r),
12 april, alst goeden vrydach was (40r),
21 april, dwelck was tSondaechs naer Paschen (41r),
4 juni, oft den derden Sinxendach (43v);

1567:
Den eersten dach Januarii int Jaer 1567 stilo Romano (116v),
swoondaechs in dese weke, te weten den 19 Februarii (134v),
28 maart, Goede Vrijdag (147r),
1 april, de welcke was sdinsdaechs naer Paschen (147v),
18 september, donderdach (168v),
25 september, donderdach (172r),
2 oktober, donderdach (178r),
9 oktober (donderdag? 182 v),
7 december (zondag? 197r);
1568:

den eersten dach Januarii int jaer 1568 (206r),
29 februari, den welcken was des sondaechs voor de Vasten (218r),
3 maart, de welcke was den eersten dach inde vasten (= Aswoensdag, 219v),
11 april, wesende Palmsondach (242r),
15 april, dwelc was witten donderdach (245r),
16 april, alst goeden vrijdach was (246v),
18 april, dewelcke was Paeschdach (249r),
3 mei, diemen te Brugghe Helich bloet dach heet (260v),
6 juni, twelcke was Sinxten dach (268v).

Strubbe en Voet hebben een uitgebreid werk geschreven over de tijdrekening in de middeleeuwen, voorzien van vele tabellen en overzichten. Voor het volgende heb ik daar dankbaar gebruik van kunnen maken. In het kerkelijke jaar werden de data van de veranderlijke feestdagen afgeleid van de kerst- of de paasdatum. Omdat die laatste afhankelijk is van de maanstand, en die maanstand sinds de derde eeuw niet meer bepaald werd uit astronomische waarneming, maar op grond van berekening (de zgn. computus), was er aanvankelijk onduidelijkheid over de paasdatum, omdat er verschillende rekensystemen naast elkaar gebruikt werden. Pas in de loop van de 9e eeuw werd Pasen overal gevierd op de eerste zondag na de eerste volle maan in de lente (d.w.z. na 21 maart).

In de tijd van het ontstaan van de Historie was de bepaling van de paasdatum dan ook geen probleem meer, maar de datum van wisseling van het jaarcijfer lag nog allerminst vast, al was ook daarin inmiddels wel enige standaardisatie opgetreden. Hoe vreemd het ons twintigste-eeuwers ook voor mag komen, de zgn. nieuwjaarsstijl, de verandering van het jaarcijfer op 1 januari, was slechts een van de mogelijkheden. In de middeleeuwen waren naast de "moderne" nieuwjaarsstijl de kerststijl (verandering van het jaarcijfer op 25 december), de boodschapsstijl (verandering op 25 maart, Maria Boodschap) en de paasstijl (verandering op Goede Vrijdag of Paaszaterdag) de meest gebruikte. Welke stijl er toegepast werd, was afhankelijk van het plaatselijke gebruik, terwijl verschillende overheidsinstanties in dezelfde plaats ook wel verschillende stijlen hanteerden. Soms werd er zelfs binnen dezelfde instantie gebruik gemaakt van verschillende stijlen. Strubbe en Voet geven daar treffende voorbeelden van, waarbij zij onder meer wijzen op de ingewikkelde systemen bij de pauselijke curie en op de verschillende gebruiken in de 15e en 16e eeuw te Brugge. Zo bezigde de stadsregering daar twee paasstijlen en de stadscipier de nieuwjaarsstijl.

Om een middeleeuwse datering op de juiste manier te interpreteren is het dus noodzakelijk eerst vast te stellen welke jaarstijl er gebruikt werd. Strubbe en Voet raden nadrukkelijk aan om de aan dateringen toegevoegde stijlaanduidingen te wantrouwen, omdat die maar al te vaak onnauwkeurig zijn. De dateringen in de Historie geven op dat punt echter weinig moeilijkheden: bij de overgang van 1566 op 1567 wordt 25 december omschreven als diemen heet Kersdach (110v), terwijl daarna 26, 27, 28 en 29 december ook nog genoemd worden als dagen waarop Broer Cornelis gepreekt zou hebben (112v...115v). De satiricus gaat daarna verder met Den eersten dach Januarii int Jaer 1567 stilo Romano (116v). Dit is een van de weinige plaatsen waar het jaarcijfer genoemd wordt, kennelijk omdat dat gewijzigd is. Dat wordt nog eens bevestigd bij de beschrijving van het begin van het volgende jaar: den eersten dach Januarii int jaer 1568 (206r). Ook hier is weer het jaarcijfer verbonden met 1 januari. Zelfs afgezien van de stijlaanduiding is het duidelijk dat hier de nieuwjaarsstijl gebruikt wordt. We hoeven dus geen rekening te houden met een naar moderne begrippen afwijkend jaarcijfer.

De eerste omschreven datum uit het jaar 1566 is 24 februari, twelcke was den eersten dach van de Vasten (36v), d.w.z. Aswoensdag. Daar de volgende 3 maart is, twelc was den eersten Sondach inde vasten (38r), moet een van deze data onjuist zijn. Als 24 februari Aswoensdag was, dan valt de eerste zondag in de Vasten op 28 februari en niet op 3 maart. Strubbe en Voet bieden uitkomst: in 1566 viel Pasen op 14 april, zodat Aswoensdag op 27 februari viel. De benoeming van 24 februari als eerste dag van de Vasten is dus onjuist; 3 maart was echter wel de eerste zondag in de Vasten (1566 was geen schrikkeljaar). De Schrevel noemt 28 februari als Aswoensdag, wat echter op een vergissing moet berusten.

De volgende omschreven datum is 27 maart, het welcke was swoensdaechs naer half Vasten (39r). Halfvasten werd vroeger op de donderdag in de derde week van de Vasten gevierd, tegenwoordig op de zondag van de vierde week. Voor de bepaling van de woensdag na Halfvasten maakt dat echter niet uit, dat blijft namelijk de vierde woensdag na Aswoensdag. Die viel in 1566 inderdaad op 27 maart.

Ook de volgende data blijken te kloppen: 12 april, alst goeden vrydach was (40r), 21 april, dwelck was tSondaechs naer Paschen (41r) en 4 juni, oft den derden Sinxendach (43v).

De satiricus noemt 19 februari 1567 swoondaechs in dese weke (134v). Strubbe en Voet bevestigen dit.

Daar in dat jaar Pasen op 30 maart viel, kloppen ook de omschrijvingen van 28 maart, Goede Vrijdag (147r), en 1 april, de welcke was sdinsdaechs naer Paschen (147v).

Voorts deelt de satiricus mee, dat Broer Cornelis op donderdag voor het sacramentsaltaar in de kerk van Sint-Salvators placht te preken (168v). In dat verband noemt hij 18 september (168v), 25 september (172r) en 2 oktober (178r) als donderdagen. Van 9 oktober suggereert hij dat ook, door opnieuw het sacramentsaltaar te noemen (182v). Al deze omschrijvingen zijn juist. Van 7 december suggereert hij dat dat een zondag was: [...] alsser sulck Evangelie compt, daer hy materie in vint om veel sermoonen teghen zijn partie te predicken, soo sleept hy dat somtijts 3 of 4 Sondaghen lanck [...] (197r). Inderdaad was 7 december 1567 een zondag.

Het volgende jaar, 1568, was een schrikkeljaar. Nu was het in de middeleeuwen niet ongebruikelijk om de schrikkeldag op 24 februari te zetten, welke dag dan twee keer voorkwam, maar de satiricus volgt het moderne gebruik: op 218r noemt hij Den 29 Februarii, den welcken was des sondaechs voor de Vasten. Pasen viel dat jaar op 18 april, zodat zijn omschrijving juist is, evenals die van 3 maart, de welcke was den eersten dach inde vasten (219v), Aswoensdag dus. Ook zijn omschrijvingen van 11 april, wesende Palmsondach (242r), 15 april, dwelc was witten donderdach (245r), 16 april, alst goeden vrijdach was (246v), 18 april, dewelcke was Paeschdach (249r) en 6 juni, twelcke was Sinxten dach (268v), zijn allemaal correct.

Van een iets ander karakter is de omschrijving van 3 mei als de dag diemen te Brugghe Helich bloet dach heet (260v). Deze opmerking heeft betrekking op het reliek van het heilig bloed, dat te Brugge bewaard wordt in de St.-Basilius- of Heilig-Bloedkapel. Vroeger werd met dit reliek op de eerste maandag na 2 mei een processie gehouden; sinds 1970 vindt die plaats op Hemelvaartsdag. Daar bovendien Cuvelier melding maakt van een proces-verbaal van de vernieuwing op 3 mei 1388 van de cylinder waarin het reliek bewaard wordt, mag de omschrijving van 3 mei als Heilig-Bloeddag ook als juist beschouwd worden.

De conclusie is daarom gerechtvaardigd, dat vrijwel alle omschrijvingen van data in de Historie correct zijn; waarschijnlijk was dit ook een van de middelen die de satiricus toegepast heeft om geloofwaardig op zijn publiek over te komen. De enige echte afwijking is de omschrijving van 24 februari 1566 als Aswoensdag, die in werkelijkheid op 27 februari viel. Gezien het satirische karakter van de Historie zou daar een bijzondere bedoeling achter kunnen zitten. De mogelijkheid van een eenvoudige zetfout of leesfout van de kopij lijkt mij echter een meer voor de hand liggende verklaring, vooral ook omdat een dergelijke vermelding bij de correctie van een drukproef niet als fout opvalt.

LITERATUUR

Cuvelier, Joseph: 'Inventaire analytique des archives de la chapelle du St.-Sang à Bruges, Précédé d'une notice historique sur la chapelle'. In: Annales de la Société d'Emulation pour l'étude de l'histoire et des antiquités de la Flandre, 50e deel van de collectie [50] (1900). Brugge, 1900.

De Grote Oosthoek, Encyclopedie en woordenboek. Deel 3. 7e uitgave. Utrecht, 1976.

Grote Winkler Prins Encyclopedie in 25 delen. Deel 4. 8e druk. Amsterdam/Brussel, 1979.

Schrevel, A.C. de: 'Histoire du séminaire de Bruges', deel 1. In: Annales de la Société d'émulation pour l'étude de l'histoire et des antiquités de la Flandre, 4e reeks, deel 10, 37e deel van de collectie [37] (1887). Brugge, 1888 [= 1895].

Strubbe, Eg.I. en L. Voet: De chronologie van de middeleeuwen en de moderne tijden in de Nederlanden. Antwerpen/Amsterdam, 1960.